Een kat heeft in een bos een hond aangetroffen. Hij lag vastgebonden aan een boom en beweerde dat hij op zijn baas wachtte. De kat kon maar niet begrijpen hoe de hond zo lijdzaam lag te wachten op iemand die waarschijnlijk niet terugkwam. Elke nieuwe dag werd ze als het ware terug naar de hond toe getrokken. Ze sprak met een paar dieren over de hond en zijn baas, maar eigenlijk had ze het altijd over macht, onmacht en zichzelf. In dit veertiende en laatste hoofdstuk wordt het ochtend. De kat komt thuis en vindt zichzelf nog altijd heel wat. Misschien zelfs de baas. De baas van alles. (Maar of dat ook zo is?) De tekst is opgenomen in de verzamelbundel Jij en ik en alle andere kinderen (uitgeverij Querido), met tekeningen van Korneel Detailleur.