Een kat treft in een bos een hond aan. Hij ligt vastgebonden aan een boom en wacht op zijn baas. De kat snapt niet hoe de hond zo lijdzaam kan liggen wachten op iemand die waarschijnlijk niet terugkomt. Elke nieuwe dag wordt ze als het ware terug naar de hond toe getrokken. Ze praat met de uil en de vos en andere dieren over de hond en zijn baas, maar eigenlijk heeft ze het over macht, onmacht en zichzelf. In dit tweede hoofdstuk spreekt de kat voor het eerst de hond aan. De tekst is opgenomen in de verzamelbundel Jij en ik en alle andere kinderen (uitgeverij Querido), met tekeningen van Korneel Detailleur.