Verleden nacht heeft de kat in een bos een hond aangetroffen. De hond bleek vastgebonden te zijn aan een boom en op zijn baas te wachten. De kat probeert te begrijpen hoe het mogelijk is dat de hond zo lijdzaam kan liggen wachten op iemand die waarschijnlijk niet terugkomt. Elke nieuwe dag wordt ze als het ware terug naar de hond toe getrokken. Ze praat met een paar dieren over de hond en zijn baas, maar eigenlijk heeft ze het altijd over macht, onmacht en zichzelf. In dit vierde hoofdstuk praat de kat met een mot die beweert dat ze de baas van alles kent. De tekst is opgenomen in de verzamelbundel Jij en ik en alle andere kinderen (uitgeverij Querido), met tekeningen van Korneel Detailleur.