Een kat treft in een bos een hond aan. Hij ligt vastgebonden aan een boom en wacht op zijn baas. De kat snapt niet hoe de hond zo lijdzaam kan liggen wachten op iemand die waarschijnlijk niet terugkomt. Elke nieuwe dag wordt ze als het ware terug naar de hond toe getrokken. Ze praat met een paar dieren over de hond en zijn baas, maar eigenlijk heeft ze het altijd over macht, onmacht en zichzelf. In dit derde hoofdstuk spreekt de kat de vos aan — en als altijd wordt dat een scheef gesprek. De tekst is opgenomen in de verzamelbundel Jij en ik en alle andere kinderen (uitgeverij Querido), met tekeningen van Korneel Detailleur.